MONOCULTURE: CASE STUDIES
Karl R. Popper, The Poverty of Historicism, 1957
Hoewel de tekst pas in 1957 in boekvorm verscheen, is The Poverty of Historicism eigenlijk de oorspronkelijke aanval van Karl Popper op het historicisme. Al in 1944 en 1945 verscheen het driedelig essay met dezelfde titel in het internationaal tijdschrift Economica. Popper bekritiseert de ‘historicistische doctrine’ van de sociale wetenschappen, die stelt dat we een sociale groep enkel kunnen begrijpen door de interne principes die de ontwikkeling van de groep bepalen te kennen. Dit koppelt hij aan het holisme, het geloof dat het individu voornamelijk bepaald wordt door de groep waartoe het behoort. Popper stelt daar een individualisme tegenover dat sociale groepen beschouwt als de optelsom van hun leden, en sociale ontwikkelingen als het gevolg van acties van individuen, meestal ongepland en dus ook onvoorspelbaar. Hij verzet zich hevig tegen alle systemen die mensen en mensenlevens slechts als middel inzetten om een bepaald doel te bereiken. Popper verwerpt het op grote schaal plannen van economische-sociale structuren door regimes die zich baseren op historicisme en de daaraan gekoppelde voorspellingen van de toekomst. Als alternatief introduceert hij het concept ‘piecemeal social engineering’ (stukje bij beetje ‘social engeneering’), waarbij kleine en omkeerbare veranderingen in de structuren van de samenleving worden doorgevoerd. In tegenstelling tot grote aanpassingen, waarvan het effect volgens Popper door de onvoorspelbaarheid van de toekomst onzichtbaar blijft, zijn kleine maatschappelijke acties controleerbaar en falsifieerbaar, en kunnen we eruit leren.