MONOCULTURE: CASE STUDIES
1993 Whitney Biennial Exhibition, 1993
De twee tentoonstellingen, die in New York plaatsvonden met een interval van drie jaar, worden vaak samen besproken omdat ze allebei sterk georiënteerd waren op een tendens die als 'identiteitspolitiek' wordt omschreven. The Decade Show uit 1990, maar vooral de Whitney Biënnale van 1993 – allebei georganiseerd tijdens de zogenaamde 'cultural wars' – worden beschouwd als de eerste grote kunsttentoonstellingen in de VS die zichtbaarheid gaven aan kunstenaars uit gemarginaliseerde groepen, terwijl ze het bredere publiek ook kwesties voorlegden als de aids-crisis, ras, klasse, geslacht, imperialisme en armoede. De The Decade Show contrasteerde kunstwerken uit bovengenoemde minderheidsgroepen met die van 'reguliere' (Angelsaksische/westerse) kunstenaars. Het was een representatiestrategie van het verheerlijken van verschillen – sindsdien een courante tentoonstellingspraktijk in de VS. De tentoonstellingen kregen een berg kritiek over zich heen. Sommige critici verweten de curatoren van de Whitney Biënnale een reductionistische benadering: de complexiteit van sommige kunstwerken zou terugbracht worden tot de representatie van een (essentialistisch begrepen) marginaliteit. De manier van exposeren werd door sommigen gezien als een radicaal politiek gebaar, anderen beschreven ze dan weer als overdreven didactisch. De organisatoren werden er ook van beschuldigd toe tegeven aan politieke correctheid en het opofferen van artistieke kwaliteit aan multiculturalisme en identiteitspolitiek. Hoewel controversieel, waren de twee expo's – en vooral de Whitney Biënnale van 1993 – van aanzienlijke invloed op de representatiepolitiek binnen de kunstwereld.