MONOCULTURE: CASE STUDIES
Exposition Internationale Coloniale, Maritime et d'Art Flamand, Anvers 1930, 1930
“Antwerpen met zijn machtige en zich steeds uitbreidende haven. Antwerpen, waarvan de bevolking eerst van al de stoutmoedige koloniale plannen van Leopold II begreep en steunde. Antwerpen wier scheepvaartlijnen onze kolonie verbinden met het moederland...”
- Openingstoespraak op 28.04.1930 van Alfred Martougin, voorzitter van het Uitvoerend Comité van de Exposition internationale coloniale, maritime et d'art flamand
Na 1885 en 1894 organiseerde Antwerpen in 1930 voor de derde en voorlopig laatste keer een wereldtentoonstelling. Omdat ze samenviel met de viering van het honderdjarig bestaan van België hadden verschillende steden zich kandidaat gesteld en besliste de regering om de tentoonstelling gelijktijdig op twee locaties te laten doorgaan: Luik en Antwerpen. Er werd een thematische opdeling gemaakt tussen industrie en wetenschappen in Luik, en handel en kolonies in Antwerpen. De dubbeltentoonstelling werd echter niet als wereldtentoonstelling erkend door het Bureau International des Expositions. Voor de stad was de Exposition internationale coloniale, maritime et d'art flamand (Wereldtentoonstelling voor koloniën, zeevaart en Vlaamse kunst) van groot belang. Naast de citymarketing moesten de stadsuitbreiding – er werd een heel nieuw stadgedeelte gecreëerd tussen Berchem en de Schelde dat nu de Tentoonstellingswijk heet – en de grote infrastructuurwerken – met onder andere de bouw van de Waaslandtunnel – van Antwerpen een metropool maken voor de toekomst.
De stad bouwde zelf twee bruggen over de Kielsevest en twee tentoonstellingsgebouwen, die nadien werden omgebouwd tot enerzijds de Christus-Koningkerk en anderzijds de school van de Pestalozzistraat. In deze gebouwen vond waarschijnlijk de grootse overzichtstentoonstelling van oude Vlaamse kunst ooit plaats. In tegenstelling tot in 1885 en 1894 was op de tentoonstelling van 1930 geen Congolees dorp te zien. Toch konden bezoekers er een commercieel uitgebaat ‘negerdorp’ als attractie bezichtigen. De koloniale overheid wilde de focus leggen op de Belgische verwezenlijkingen in mijn- en landbouw in Congo; op een uitgebreide verzameling sculpturen, maskers en gebruiksvoorwerpen; en op de katholieke missies. Het monumentale ‘Kongopaleis’ dat hiervoor werd opgericht kreeg een oriëntalistisch, ‘Oosters’ karakter, omdat de ontwerpers meenden dat zwart Afrika geen eigen architectuur kende.