MONOCULTURE – ARTEFACTS

(c) Wim Van Eesbeek

MONOCULTURE - Culture Wars. Belgian context

Photo: Wim Van Eesbeek

De schoolstrijd

Artikel 17 van de Belgische grondwet uit 1831 behandelt de vrijheid van onderwijs. Het artikel bepaalt enerzijds dat iedereen vrij is om vanuit eigen levensbeschouwing en pedagogisch project een school op te richten, en anderzijds dat ouders het recht hebben hun kinderen in te schrijven in een school naar keuze. Deze vrijheid zorgde mee voor de ‘verzuiling’ van de nieuwe Belgische staat. Het hele leven – van onderwijs en jeugdbeweging, tot politiek en zorg – werd georganiseerd binnen de eigen levensbeschouwing, van bijvoorbeeld liberalen, katholieken of socialisten. Mensen groeiden op in grotendeels van elkaar gescheiden, monoculturele ‘zuilen’. Op verschillende momenten in de geschiedenis van België barstte er een strijd los tussen deze ‘zuilen’, waarbij de greep op de jeugd via het onderwijs een belangrijk strijdpunt was.

De eerste schoolstrijd tussen katholieken, die het vrij onderwijs domineerden, en vrijzinnigen, die een sterker rijksonderwijs voorstonden, ging in de 19de eeuw hoofdzakelijk over het lager onderwijs. Omdat na WOII steeds meer jongeren naar het secundair onderwijs gingen, werd dit de inzet van de schoolstrijd in de jaren 1950. Hoofdrolspelers waren de katholieke minister van Openbaar Onderwijs Pierre Harmel, die ervoor zorgde dat het vrij secundair onderwijs voor het eerst subsidies kon ontvangen van de staat, en zijn opvolger socialist Leo Collard, die deze subsidies onder andere terugschroefde. Op het hoogtepunt van de strijd werden in het midden van de jaren 1950 massale betogingen georganiseerd, werden bepaalde ‘liberale’ producten, zoals Tiense suiker, geboycot en werd vooral Collard in de media afgeschilderd als de duivel. Het Schoolpact uit 1958 was een compromis tussen de verschillende partijen en democratiseerde het onderwijs. Sindsdien heerst er een relatieve schoolvrede in België.


MONOCULTURE – Unipolarity

Met The End of History and the Last Man kondigt Francis Fukuyama vlak na de val van de Berlijnse muur de overwinning af van de westerse democratie op het communisme en alle andere ideologieën. Het triomfalistische beeld van Fukuyama wordt sinds de jaren ’90 vaak overgenomen door politici van middenpartijen in westerse landen. Fukuyama blikt terug op de geschiedenis van de afgelopen eeuwen en leest daarin een voortdurende botsing van ideologieën, aangedreven door de logica van de moderne wetenschap enerzijds en de strijd om erkenning van mensen anderzijds. De menselijke geschiedenis is volgens Fukuyama universeel, progressief en ze gaat in één richting. Hij ziet een evolutie, die startte onder de impuls van de Europese Verlichting, naar een mondiale monocultuur van liberaal kapitalisme. The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order van Samuel Huntington stelt dat het einde van de ideologische bipolariteit van de Koude Oorlog zal leiden tot onvermijdelijke instabiliteit, maar langs een culturele as. Huntington beschrijft beschavingen als de hoogste graad van culturele identiteit. Volgens hem stellen de bevolkingsexplosie in moslimlanden en de economische opkomst van China de westerse dominantie op de proef. In de plaats van het valse universalisme van de westerse cultuur, stelt hij een strategie voor die – hoewel ze het idee van universalisme loslaat – een herbevestiging zou zijn van de westerse identiteit, om “haar te vernieuwen en te beschermen tegen uitdagingen van niet-westerse samenlevingen.” Het boek is een voorbeeld van extreem cultureel determinisme, dat elke onderlinge afhankelijkheid van culturen buiten beschouwing laat. Het werd door verschillende academici bekritiseerd en wordt vaak beschouwd als een theoretische legitimering van het agressieve buitenlandse beleid van de V.S.


MONOCULTURE – Human Zoo

M HKA. Photo: Wim van Eesbeek

Etnologische tentoonstelling, die ook wel menselijke dierentuinen worden genoemd, werden aangewakkerd door twee opkomende wetenschappelijke disciplines: de antropologie en de etnologie. Ze ontstonden aan het einde van de 19de eeuw en functioneerden als de belangrijkste evenementen voor propaganda van imperialisme. Ze werden in Europa geïntroduceerd door Carl Hagenbeck, een Duitse handelaar in wilde dieren, en waren een spektakel van 'exotische' inheemse volkeren uit de verste uithoeken van Afrika, het noordpoolgebied, India, Ceylon en Zuidoost-Azië, meestal getoond in een gereconstrueerd inheems dorp. De tentoonstellingen van Hagenbeck in het Tierpark in Hamburg-Stellingen werden een referentiepunt voor de daaropvolgende menselijke dierentuinen in het kader van koloniale tentoonstellingen. De misschien wel meest bezochte en opmerkelijkste etnologische tentoonstellingen waren die van Parijs in de tropische tuinen van het Bois de Vincennes en d'Acclimatation, langs het Bois de Boulogne. Menselijke dierentuinen maakten ook deel uit van de koloniale secties van de Belgische wereldtentoonstellingen van het einde van de 19de tot het midden van de 20ste eeuw. Een van de meest opmerkelijke evenementen was de tentoonstelling in Tervuren, in 1897, die producten en mens en uit de Onafhankelijke Congostaat exposeerde – tot 1908 persoonlijk bezit van koning Leopold II. Een rijkelijk geïllustreerde gids in art-nouveaustijl gaf een kijkje in de grootsheid van de tentoonstelling, die plaatsvond in het nieuw gebouwde Koloniënpaleis en zijn tuinen, waarin scènes uit het dagelijkse Afrikaanse leven duizenden bezoekers trokken. De expo was niet alleen belangrijke propaganda voor het economische potentieel van de Belgische aanwezigheid in Congo, maar benadrukte ook het 'beschavende' werk van Belgische missies. Koloniale tentoonstellingen droegen het meeste bij aan de totstandkoming van het beeld van de inferieure wilde Ander en aan de legitimering van het kolonialisme.


MONOCULTURE – Eugenics in North America

Madison Grant was een Amerikaanse schrijver en zoöloog die vooral bekendheid genoot met zijn werk als eugeneticus. De ondertitel van het boek verwijst naar de sleuteltheorie die door Grant wordt gepromoot: de superioriteit van het noordse ras en zijn verantwoordelijkhei d in de menselijke ontwikkeling. Theodore Lothrop Stoddard was een Amerikaanse historicus, een lid van de Ku Klux Klan, en de auteur van verschillende boeken die eugenetica en wetenschappelijk racisme bepleitten. Stoddards strategie om lezers angst in te boezemen voor het spook van een rassenoorlog door de vijanden van het 'witte ras' te presenteren als sterk genoeg om een existentiële bedreiging te vormen, maar toch zwak genoeg om te kunnen verslaan, wordt – zo'n honderd jaar later – nog steeds toegepast door blanke racisten. Het boek van James Woodsworth diende als blauwdruk voor de Canadese 'Immigration Act' die kort na de publicatie ervan werd goedgekeurd. In het boek geeft Woodsworth een hiërarchie van rassen en etniciteiten op basis van hun vermogen om zich aan te passen aan de Canadese samenleving. Degenen die tot de 'verboden klassen' behoorden, werden gedeporteerd en hen werd de toegang tot Canada geweigerd.


MONOCULTURE – Ronald Reagan

Ronald Wilson Reagan  (1911-2004) was een Hollywood-acteur en een Amerikaanse politicus. Van 1981 tot 1989 was hij de 40ste president van de Verenigde Staten. Politiek gezien was hij toegewijd aan de idealen van het moderne conservatisme in haar neoliberale vorm; hij was in het bijzonder een groot voorstander van de kapitalistische economie. Het economische beleid dat door Reagan in de jaren tachtig werd gepromoot, ging de geschiedenis in als 'Reaganomics'. Rendezvous with Destiny is de belangrijkste passage uit de beroemde toespraak A Time for Choosing die Reagan tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1964 als ondersteuning van de Republikeinse partijkandidaat Barry Goldwater hield. Door zijn toespraak werd hij bekend als een vooraanstaand conservatief woordvoerder. A Record from Ronald Reagan To All Californians is vergelijkbaar qua retoriek, maar veel korter en ideologisch light, en maakte deel uit van Reagans gouverneurscampagne tijdens de verkiezingen van 1966. Reagan bepleit de reductie van overheidsregelgeving en roept de Californiërs op om voor hem te stemmen, als zij “geloven in hun lot” en hun eigen beslissingen. Een ander bijzonder kenmerk van Reagans toespraken is de nadruk op zijn niet-politieke, onprofessionele achtergrond. In Freedom's Finest Hour vertolkt Reagan een kolonist uit Boston die het verhaal vertelt van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog ende ratificatie van de grondwet. Alles staat ten dienste van het aanwakkeren van een gevoel van trots voor Amerika en de grondwet. Young America's Foundation(YAF) is een conservatieve jongerenorganisatie die in 1960 werd opgericht. In zijn toespraak van 1975 tot de YAF spreekt Ronald Reagan zijn steun uit aan de organisatie en haar activiteiten. Algemeen wordt aangenomen dat het feit dat Reagan de YAF ondersteunde hem veel heeft geholpen toen hij zich later bij de presidentsverkiezingen kandidaat stelde.


MONOCULTURE – Congress For Cultural Freedom

Het Congress for Cultural Freedom (CCF) was een organisatie die in 1950 werd opgericht tijdens een conferentie die een aantal anticommunistische intellectuelen in West-Berlijn bijeenbracht. Het CCF was opgezet als reactie op de creatie van de Wereldvredesraad door de Sovjet-Unie en was bedoeld om weerstand te bieden tegen naoorlogse pro-Sovjet-sympathieën. Het congres, heimelijk gefinancierd door de Amerikaanse CIA, werd gecreëerd om het wereldwijde communisme te bestrijden, het neutralisme dat zich tijdens de Koude Oorlog voordeed (namelijk landen die geen kamp kozen) te counteren, en de westerse culturele en liberale waarden te promoten. De organisatie was actief in vijfendertig landen, organiseerde culturele evenementen en conferenties, en publiceerde boeken en tal van tijdschriften. De campagne was er ook op gericht de perceptie van de VS in Europa positief te beïnvloeden, via de promotie van Amerikaanse modernistische kunst. De geheime onderneming stopte in 1967, nadat de actieve betrokkenheid van de CIA aan het licht kwam.


MONOCULTURE – Universal Languages

Esperanto is de meest gebruikte artificiële taal ter wereld. De taal werd in 1887 gecreëerd door Ludwik Zamenhof (1859-1917) toen hij een boekje publiceerde in het Russisch, getiteld Международный язык/ Lingvo Internacia (de internationale taal), waar gewoonlijk naar wordt verwezen als Unua Libro. Zamenhof wees het principe van auteurschap af en ondertekende het boek bescheiden als Dr. Esperanto, 'iemand die hoopt'. Zamenhof, een oogarts van Joods-Poolse afkomst, hoopte een taal te creëren die een vreedzaam samenleven tussen mensen van verschillende culturen zou bevorderen. De taal werd populair, met tal van esperantistische groepen die over de hele wereld opdoken. Ondanks de repressie door autoritaire regimes in de twintigste eeuw is de Esperantogemeenschap zich tot op de dag van vandaag blijven ontwikkelen. Het Jarlibro (jaarboek) is de oudste doorlopende publicatie van de Universal Esperanto Association. La Nova Epoko (De nieuwe epoche) was een internationaal 'literair-sociaal' tijdschrift met een doorgaans linkse oriëntatie, dat in 1922 werd opgericht door vier Sovjet-esperantisten. Ludwik Zamenhof, de uitvinder van het Esperanto, was de eerste die de volledige Hebreeuwse Bijbel (de Tenach of het Oude Testament) in het Esperanto vertaalde. Het Nieuwe Testament werd later vertaald door een team van Esperanto-sprekende Britse geestelijken en geleerden van de British and Foreign Bible Society. De vertaling werd voltooid in 1912. De vertalingen van zowel Oud als Nieuw Testamant werden vervolgens op elkaar afgestemd en in 1926 gedrukt als één enkel boek: La Sankta Biblio (de Heilige Bijbel), vaak ook La Londona Biblio (de Londense Bijbel) genoemd.


MONOCULTURE – The Corn Campaign

image: (c) M HKA

De Maïscampagne
De Maïscampagne betrof de massale introductie van maïs in de Sovjet-landbouw van de jaren 1950 en 1960, in een poging het veevoedingstekort op te lossen. Het was Sovjetleider Nikita Chroesjtsjov zélf die met het idee kwam aanzetten het buitenlandse gewas te verbouwen. In 1955 had hij tijdens een reis naar de Verenigde Staten een boer ontmoet, Roswell Garst, die hem had verteld over de rol – en de voordelen – van maïs in de Amerikaanse landbouw. Kort daarop liet Chroesjtsjov Amerikaanse maïs invoeren. Het ministerie van Landbouw richtte een onderzoeksinstituut voor maïs op in de Oekraïne, publiceerde een nieuw wetenschappelijk tijdschrift over het gewas, en lanceerde een van de grootste propagandacampagnes in de geschiedenis van de USSR. Eindeloze slogans in kranten prezen 'de koningin van de velden' en via gedichten, liedjes, posters, souvenirs en zelfs een animatiespeelfilm, Чудесница (Chudesnitsa), De Wondervrouw, greep de regering alle kansen om het gewas populair te maken. Maar bij de massale verspreiding van maïs werd geen rekening gehouden met het lokale klimaat, noch met bestaande landbouwtradities. Begin jaren 1960 werd een kwart van de landbouwgrond ingenomen door maïs, wat in de herfst van 1962 leidde tot een tekort aan tarwe. Het onvermijdelijke falen van de maïs-monocultuur leidde tot een landbouwcrisis, wat op zijn beurt leidde tot het einde van Chroesjtsjovs politieke carrière.


MONOCULTURE – Socialist Realism

Socialistisch realisme was een artistiek fenomeen en een ‘creatieve methodiek’ in de Sovjet-Unie. De methode werd in 1934 tijdens het eerste congres van de Bond van Sovjetschrijvers een doctrine en het enige toegestane artistieke procédé, en ze werd toegepast op alle kunstvormen. Het Socialistisch realisme wordt vaak gekarakteriseerd als een stijl maar past nauwelijks in die categorie vanwege het evidente gebrek aan een duidelijk gearticuleerde artistieke taal, of beter gezegd, van wege het consequente wissen van formele stilistische kenmerken. De relatie van het Sovjetrealisme tot eerdere realistische tradities in de kunst (en tot de werkelijkheid zelf) is ook ingewikkeld. Het moest een analyse presenteren van 'de realiteit in haar revolutionaire ontwikkeling' en 'een cultuur van de massa's creëren die nog moest worden geschapen'. Het was dus niet in de eerste plaats gericht op de Sovjetrealiteit van die tijd, maar op de mooie socialistische toekomst. Deze utopische ambitie en het geloof in het transformatieve potentieel van kunst, plus het sterk collectief karakter, maken van het socialistisch realisme een totaal en totalitair esthetisch-politiek project. Of, zoals theoreticus Boris Groys het stelt: het was Stalins ‘gesamtkunstwerk’. Het socialistische realisme, diepgeworteld in de communistische ideologie, was niet alleen het product van die ideologie, maar ook haar productiemiddel. Hierdoor is het een voorbeeld van een unieke propagandistische strategie.


MONOCULTURE – Eugenics in Great Britain

image: (c) M HKA

Sir Francis Galton introduceerde de term eugenetica en legde de basis voor een beweging die zich de volgende decennia verder zou ontwikkelen. Hij was geïnspireerd door de theorie van evolutie via natuurlijke selectie, geïntroduceerd door zijn halfneef Charles Darwin, en wijdde zijn studies aan de verbetering van het menselijk ras. Galton was ervan overtuigd dat dankzij eugenetica-onderzoek natuurlijke selectie vervangen kon worden door efficiëntere processen. Het boek van G.K. Chesterton is een belangrijk maar zeldzaam voorbeeld van de anti-eugenetische essays die in die tijd in Groot-Brittannië circuleerden. Hij voorspelde dat de eugenetica misbruikt zou worden en geloofde dat ze ingezet zou worden als middel om de armen te onderdrukken. Hoewel Chesterton vanwege zijn ideeën van irrationaliteit werd beschuldigd, had het boek toch een aanzienlijke invloed op het Britse parlement. Ondanks het feit dat de eugenetische beweging in Groot-Brittannië ontstond, werd de eugenetica-wetgeving zoals die in de Verenigde Staten, en later in Duitsland, werd geïntroduceerd, nooit doorgevoerd in Groot-Brittannië.


MONOCULTURE – Soviet Propaganda

image: (c) M HKA

Het persagentschap Novosti werd in 1961 opgericht. Het agentschap werkte als een indrukwekkende propagandamachine, met tal van vestigingen over de hele wereld en een totale jaarlijkse oplage van 20 miljoen drukwerken. De boekenreeks omvatte onderwerpen als de Sovjetbijdrage aan de economische ontwikkeling van derdewereldlanden, het Sovjetbeleid ter ondersteuning van nationale bevrijdingsbewegingen, en kritiek op 'hedendaags kolonialisme' en de imperialistische politiek van het Westen. First Time in Moscow vertelt het verhaal van een fictieve Afrikaanse jongen, Dudu, die een gratis reis naar Moskou heeft gewonnen. Met zijn betuttelende en geromantiseerde toon is het boek een treffend voorbeeld van het propagandamateriaal dat in de USSR werd geproduceerd tijdens de politiek van 'internationale vriendschap'. De Peoples' Friendship University werd opgericht in 1960 en de moord op Patrice Lumumba in 1961, werd ze hernoemd naar de Congolese onafhankelijkheidsleider. De universiteit werd geprezen voor haar educatieve prestaties en werd door haar voorstanders beschouwd als een toonbeeld van solidariteit en internationalisme, maar door haar tegenstanders aan de kaak gesteld als een communistische instelling. Ook het hele concept van een universiteit die speciaal werd opgericht om onderwijs te bieden aan studenten uit derdewereldlanden werd in vraag gesteld door de regeringen zélf van de landen waar ze zich op richtte.


MONOCULTURE – Segregation

Photo: @ Wim van Eesbeek

Na de afschaffing van de slavernij door president Abraham Lincoln in 1863 kende de Verenigde Staten een eeuw van bij wet geregelde rassensegregatie. In de zuidelijke staten werd met de Jim Crow-wetten (genoemd naar een racistische karikatuur uit een populair lied) op lokaal- en deelstaatniveau een strikte scheiding tussen de witte en de zwarte bevolking nagestreefd: van aparte scholen, ziekenhuizen, en restaurants tot gescheiden treinen, openbare toiletten, parken en begraafplaatsen. Het Hooggerechtshof keurde deze segregatiewetten goed vanuit het concept ‘seperate but equal’ (gescheiden maar gelijk). Omdat de deelstaten zelf verantwoordelijk waren om ervoor te zorgen dat de infrastructuur voor iedereen gelijkwaardig was, werd dit idee uiteraard nooit waargemaakt. Op die manier werd in het zuiden van de Verenigde Staten een racistisch beleid gevoerd dat in de praktijk sterk leek op de latere apartheid in Zuid-Afrika. Onder druk van burgerrechtenactivisten zoals Rosa Parks en Martin Luther King en organisaties als de National Association for the Advancement of Colored People werd pas in 1964 met de Civil Rights Act alle segregatie bij wet verboden. Hoewel er vanaf dan sprake is van juridische gelijkwaardigheid, blijft discriminatie op veel vlakken tot vandaag een realiteit in de V.S.


MONOCULTURE – Objectivisme

image: (c) M HKA

Objectivisme
Ayn Rand, oorspronkelijk Alisa Rozenbaum (1905-1982), was een Russisch-Amerikaanse schrijfster. Ze werd niet alleen bekend voor haar romans, die ook vandaag nog wereldwijd succes oogsten, ook haar filosofische systeem, het objectivisme, is beroemd, en ook vandaag nog erg populair. Rands eigen biografie was voor een stuk bepalend voor haar ideeën. Het bedrijf van haar vader werd in 1917 door bolsjewieken in beslag genomen, wat voor de welvarende familie een dramatische omslag betekende. Begin 1926 verliet Rand het communistische Rusland en trok na ar de Verenigde Staten. Ze werd gedreven door het idee dat mensen nood hebben aan een rationele moraal, een morele code die komaf maakt met alle collectieve, religieuze, mystieke of op emotie gebaseerde morele concepten. Ze zag iemands eigen leven als diens waardestandaard, met de rede als enige leidraad voor het handelen, en als hoogste morele doel het bereiken van het eigen geluk. De grondbeginselen van haar filosofie – de realiteit als absoluut objectief ('an objective absolute'), het primaat van de rede, de ethiek van egoïsme en de morele verdediging van het laissez-faire-kapitalisme – werkte ze uit in haar lezingen, boeken en nieuwsbrieven.


MONOCULTURE – Modernist architecture

image: (c) M HKA

Met de oprichting van het Congrès Internationaux d'Architecture Moderne (CIAM) in 1928 werd het modernisme in de architectuur een internationale beweging. De doelstellingen van de organisatie gingen verder dan vragen rond stijl, formalisme of architecturale principes: men benaderde moderne architectuur en stedenbouw als een sociopolitiek instrument dat voor hervorming kon zorgen, een oplossing kon zijn voor sociale problemen. La Charte D'Athène (Handvest van Athene) van Le Corbusier wordt beschouwd als het manifest van het CIAM en telt 95 punten over de planning en constructie van steden. In de jaren 1950 kunnen we twee belangrijke benaderingen van moderne architectuur  onderscheiden. De eerste kan worden omschreven als regionalistisch. Ze richt zich op het klimaat en de geografie van een regio maar besteedt weinig aandacht aan culturele analyse of bestaande volkstradities. Een goed voorbeeld zijn de verschillende 'Afrikaanse experimenten', namelijk regionalistisch-modernistische projecten van Maxwell Fry (1899-1987) en Jane Drew (1911-1996). In de jaren 1950 vervoegden de twee architecten Le Corbusier voor een samenwerking rond de creatie van Chandigarh, de nieuwe hoofdstad van de religieus verdeelde Indiase deelstaat Punjab. De modernistische architectuur van Chandigarh wordt algemeen beschouwd als een prominent experiment in stadsplanning en als een symbolisch statement: ze betekende een radicale breuk met de traditie en het koloniaal verleden van het nieuwe onafhankelijke India. Hoewel het Edict of Chandigarh, uitgevaardigd door Le Corbusier, aanvankelijk de puurheid van de modernistische architectuur moest beschermen “tegen de grillen van individuen,” werd het  'universeel functionalisme' van de modernistische woonarchitectuur ook in twijfel getrokken door allerlei vormen van ad-hoc-stedenbouw, geïnspireerd door lokale stadstradities.


MONOCULTURE – OSPAAAL and Tricontinental

OSPAAAL

The Organization of Solidarity with the People of Asia, Africa and Latin America (OSPAAAL) kwam voort uit de eerste Tricontinentalconferentie. Ze werd in januari 1966 opgericht in de Cubaanse hoofdstad Havana. De bedoeling achter OSPAAAL was het verenigen van de revolutionaire bewegingen voor nationale bevrijding van de drie ‘derde wereld’-continenten (Afrika, Azië en Latijns-Amerika) in de geest van internationale anti-imperialistische en anti-kolonialistische solidariteit. In de algemene verklaring van de eerste conferentie, die plaatsvond tijdens de Amerikaanse interventie in Vietnam, had de organisatie expliciet kritiek op het ‘Yankeeimperialisme’. Afgevaardigden op de Tricontinental veroordeelden niet alleen rassendiscriminatie en het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime, maar spraken ook hun steun uit voor de globale burgerrechtenbewegingen en pleitten voor wereldwijd militair verzet. Andere onderwerpen waren nieuwe modellen van economische ontwikkeling met het Zuiden als één entiteit. De uitgesproken socialistische houding van de tricontinentale beweging, die slechts vier jaar na de Cubaanse raketcrisis opkwam, werd door de Verenigde Staten bestreden middels uitgebreide contrarevolutionaire activiteiten die in de regio werden uitgevoerd door de CIA. De geest van Tricontinental was dominant in de jaren zeventig, maar begon in de jaren tachtig te tanen.


Tricontinental
Het tijdschrift Tricontinental ging kort na de Tricontinental Conference van start als het theoretische orgaan van het uitvoerend secretariaat van de OSPAAAL. Het werd gepubliceerd in Cuba en enkele andere landen, o.a. in het Spaans, Engels en Frans. De Franse editie van Tricontinental werd in Parijs uitgegeven door de linkse uitgeverij Éditions Maspero, ondanks meerdere inbeslagnames en publicatieverboden door de Franse regering. Het tijdschrift bracht nieuws over de wereldwijde onafhankelijkheidsbewegingen, die nog steeds actief waren, en gaf commentaar bij actuele gebeurtenissen. Ook werden toespraken en essays van vooraanstaande revolutionairen en theoretici gepubliceerd. De Cubaanse versie van Tricontinental was verzorgd ontworpen en geïllustreerd; vaak was er ook een speciaal achterblad dat de spot dreef met Amerikaanse advertenties en dat de donkere kant van het kapitalisme onthulde. The Tricontinental Publishing House produceerde ook films, platen, en propagandaposters, die je in opgevouwen vorm kon aantreffen in elk nummer van Tricontinental. Het propagandama teriaal van OSPAAAL, hoewel vaak radicaler, was vergelijkbaar met dat van de officiële Non-Aligned-beweging en deelde dezelfde beeldtaal.


MONOCULTURE – Exposition Internationale Coloniale, Maritime et d'Art Flamand, Antwerpen, 1930

Na 1885 en 1894 organiseerde Antwerpen in 1930 voor de derde en voorlopig laatste keer een wereldtentoonstelling. Voor de stad was de Exposition internationale coloniale, maritime et d'art flamand van groot belang. Naast de citymarketing moesten de stadsuitbreiding – er werd een heel nieuw stadgedeelte gecreëerd tussen Berchem en de Schelde dat nu de Tentoonstellingswijk heet – en de grote infrastructuurwerken – met onder andere de bouw van de Waaslandtunnel – van Antwerpen een metropool maken voor de toekomst. De stad bouwde zelf twee bruggen over de Kielsevest en twee tentoonstellingsgebouwen, die nadien werden omgebouwd tot enerzijds de Christus-Koningkerk en anderzijds de school van de Pestalozzistraat, In deze gebouwen vond waarschijnlijk de grootse overzichtstentoonstelling van oude Vlaamse kunst ooit plaats. In tegenstelling tot in 1885 en 1894 was op de tentoonstelling van 1930 geen Congolees dorp te zien. Toch konden bezoekers er een commercieel uitgebaat ‘negerdorp’ als attractie bezichtigen. De koloniale overheid wilde de focus leggen op de Belgische verwezenlijkingen in mijn- en landbouw in Congo; op een uitgebreide verzameling sculpturen, maskers en gebruiksvoorwerpen; en op de katholieke missies. Het monumentale ‘Kongopaleis’ dat hiervoor werd opgericht kreeg een oriëntalistisch, ‘Oosters’ karakter, omdat de ontwerpers meenden dat zwart Afrika geen eigen architectuur kende.


MONOCULTURE – Apartheid

Zuid-Afrika kende al vormen van rassensegregatie tijdens de Britse koloniale overheersing. Met ‘apartheid’ wordt in eerste instantie verwezen naar het overheidsbeleid van segregatie en witte suprematie dat het land tijdens de tweede helft vande 20ste eeuw teisterde. In veel talen is ‘apartheid’ als leenwoord synoniem geworden voor alle vormen van rassenscheiding. Alle Zuid-Afrikanen werden na de verkiezingen van 1948 in drie categorieën opgedeeld: ‘blank’, ‘kleurling’, en ‘Bantu’ (alle zwarte Afrikanen). Het doel van het systeem was de witte minderheid te laten heersen over de andere groepen. Het belangrijkste instrument om apartheid te verwezenlijken was de ‘group area act’, waarmee mensen volgens ‘ras’ in verschillende woonwijken werden ingedeeld en waardoor onder andere wettelijk vastgelegde aparte scholen, universiteiten, ziekenhuizen, bussen en stranden werden ingevoerd. Na decennia van geweld en bloedige onderdrukking zwichtte het apartheidsbewind in de jaren 1990 onder internationale druk. Met de eerste vrije verkiezingen voor iedereen kwam het systeem in 1994 officieel ten val en kwam Nelson Mandela, het boegbeeld van de zwarte bevrijdingsbeweging Afrikaans Nationaal Congres (ANC) aan de macht.


MONOCULTURE – Bandung Conference, 1955

© Photo: M HKA

Bandung conferentie

Op 18 en 24 april 1955 kwamen leiders uit negenentwintig Aziatische en Afrikaanse landen, waarvan de meeste pas onafhankelijk waren, samen in de Indonesische stad Bandung voor de eerste grootschalige Aziatisch-Afrikaanse conferentie, ook bekendals de Conferentie van Bandung. De belangrijkste organisatoren van de bijeenkomst waren Indonesië, India, Pakistan, Birma en Ceylon. De deelnemers aan de conferentie wilden de Afro-Aziatische solidariteit tegen elke vorm van kolonialisme en neokolonialisme promoten en de economische en culturele samenwerking in de regio's bevorderen.


MONOCULTURE – E. Frenkel-Brunswik

image: (c) M HKA

In 1950 publiceerden een filosoof/socioloog en drie psychologen van de Universiteit van Californië in Berkeley – Theodore W. Adorno, Else Frenkel-Brunswik, Daniel J. Levinson en R. Nevitt Sanford – The Authoritarian Personality. Ze zochten een antwoord op de vraag hoe de destructieve ideologieën, verantwoordelijk voor de wreedheden van WOII, erin waren geslaagd zo’n enorme massa volgelingen aan te trekken. In haar artikel ‘Personality Theory and Perception’ werkt Else Frenkel-Brunswik het concept ‘ambiguity intolerance’ verder uit. Met deze complexe en veelzijdige theorie onderzoekt ze de samenhang tussen het kunnen omgaan met een dubbelzinnige beeldtaal en de tolerantie voor ambiguïteit in de wereld, de ander en jezelf. In ‘Environmental Controls and the Impoverishment of Thought’ gaat Frenkel-Brunswik dieper in op de anti-intellectuele tendensenen en de houding tegenover wetenschap binnen Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie.


MONOCULTURE – Key Exhibitions in New York

image: (c) M HKA

De twee tentoonstellingen, die in New York plaatsvonden met een interval van drie jaar, worden vaak samen besproken omdat ze allebei sterk georiënteerd waren op een tendens die als 'identiteitspolitiek' wordt omschreven. The Decade Show uit 1990, maar vooral de Whitney Biënnale van 1993 – allebei georganiseerd tijdens de zogenaamde 'cultural wars' – worden beschouwd als de eerste grote kunsttentoonstellingen in de VS die zichtbaarheid gaven aan kunstenaars uit gemarginaliseerde groepen, terwijl ze het bredere publiek ook kwesties voorlegden als de aids-crisis, ras, klasse, geslacht, imperialisme en armoede. De The Decade Show contrasteerde kunstwerken uit bovengenoemde minderheidsgroepen met die van 'reguliere' (Angelsaksische/westerse) kunstenaars. Het was een representatiestrategie van het verheerlijken van verschillen – sindsdien een courante tentoonstellingspraktijk in de VS. De tentoonstellingen kregen een berg kritiek over zich heen. Sommige critici verweten de curatoren van de Whitney Biënnale een reductionistische benadering: de complexiteit van sommige kunstwerken zou terugbracht worden tot de representatie van een (essentialistisch begrepen) marginaliteit. De manier van exposeren werd door sommigen gezien als een radicaal politiek gebaar, anderen beschreven ze dan weer als overdreven didactisch. De organisatoren werden er ook van beschuldigd toe tegeven aan politieke correctheid en het opofferen van artistieke kwaliteit aan multiculturalisme en identiteitspolitiek. Hoewel controversieel, waren de twee expo's – en vooral de Whitney Biënnale van 1993 – van aanzienlijke invloed op de representatiepolitiek binnen de kunstwereld.


MONOCULTURE – Das Wunder des Lebens

image: (c) M HKA

Das Wunder des Lebens, een propagandatentoonstelling die in 1935 in Berlijn plaatsvond. Het centrale idee van de expo was zuiver eugenetisch: de bescherming van het fysieke lichaam tegen ziekten en het zuiver houdenvan het zogenaamde 'lichaam' van het Duitse volk met behulp van 'raciale hygiëne'. De omvangrijke expo werd georganiseerd door Bruno Gebhard. Het nauwgezette avant-gardistische ontwerp van de tentoonstellingscatalogus was van de hand van de beroemde ontwerper Herbert Bayer (1900-1985). Zowel Bayer als Gebhard waren betrokken bij de organisatie van de belangrijkste en meest populaire nazi-propaganda-tentoonstellingen. Toch waren ze zelf geen lid van de nazipartij; een paar jaar later vluchten ze naar de VS. De zeldzame postkaart toont Der gläserne Mensch (De glazen mens), het symbool van de specifieke Duitse kijk op mens en de gezondheid. Hij vormde ook het pronkstuk van de reizende versie van Das Wunder des Lebens, die in 1936 Antwerpen aandeed.


MONOCULTURE – Ursula Le Guin

Photo Credit: @ Wim van Eesbeck

De Amerikaanse schrijfster Ursula Le Guin (1929–2018) is vooral bekend voor haar sciencefiction boeken, waarin ze vanaf het einde van jaren 1960 de conventies van het genre in vraag stelt door personages en samenlevingen op te voeren die ons begrip van gender, ras en politieke organisatie uitdagen. The Left Hand of Darkness uit 1969 is het startpunt van een denkproces dat door het oeuvre van Le Guin loopt: het herdenken en herdefiniëren van gender en sekse. Hoewel het boek werd omschreven als feministische sciencefiction en vaak werd besproken in opleidingen gender studies, kreeg het ook kritiek voor onder andere het gebruik van het voornaamwoord ‘hij’ om naar de androgyne personages te verwijzen. Als reactie op deze kritiek schreef Le Guin in 1976 het essay ‘Is Gender Necessary?’, waarin ze zowel reflecteert op haar experiment met gender in het boek, als haar eigen, veranderend denken hierover onderzoekt. The Lathe of Heaven, waarvan de titel een citaat is van Chinees dichter en taoïstisch filosoof Zhuang Zi uit de 4de eeuw v.C., gaat over een personage waarvan de dromen het verleden en het heden veranderen. Deze antiutopie is Le Guins kritiek op behaviorisme, utilitarisme en eugenetica. Het boek The Dispossessed, An Ambiguous Utopia is naast een ontsnappen aan bittere, onmenselijke democratieën en fascistische regimes tegelijk een onderzoek naar de dilemma’s van een anarchistisch-socialistische utopie. In The Word for World is Forest koppelt Le Guin een antikoloniale en antimilitaristische boodschap aan de milieuproblematieken de vraag naar de relatie tussen taal en cultuur.


MONOCULTURE — Eugenics in Nazi Germany

Eugenetische ideeën vormden in de jaren 1930 de basis voor de nazi-ideologie van 'raciale hygiëne'. De eugenetische wetgeving van de nazi's leidde tot gedwongen sterilisaties en de moord op honderdduizenden mensen die als 'ongunstig' werden beschouwd, en vormde de basis voor de Shoah. Al in 1906 deed Eugen Fischer veldonderzoek in Duits-Zuidwest-Afrika (nu Namibië). In deze context voerde hij de eerste medische experimenten op mensen in concentratiekampen uit, wat de voorbode vormde van de nazipraktijk die enkele decennia later zou volgen. In tegenstelling tot andere eugenetici uit zijn tijd, die de culturele en intellectuele superioriteit van het ‘noordse ras’ boven alle andere vooropstelden en promootten, was Wilhelm Schallmayers benadering niet racistisch. Hij was de eerste die het onderwerp behandelde vanuit een managers logica van efficiëntie. Hans Günther was de enige racistische theoreticus die zich bij de partij aansloot alvorens de nazi's in 1933 aan de macht kwamen, en hij kreeg in die kringen de bijnaam 'Rassen-Günther' en 'Rassenpapst'. Menschliche Erblichkeitslehre und Rassenhygiene werd in de jaren 1940 beschouwd als het standaard handboek over ‘raciale hygiëne’ in Duitsland en de blauwdruk voor de nazistische kijkop andere 'rassen'. Volgens Gerhard Kittel bestaat het 'wereldjodendom', dat uiteindelijk uit is op wereldheerschappij, al sinds de oudheid. Kittel presenteert een bloemlezing van antisemitische clichés en racistische interpretaties.


MONOCULTURE – Nazi propaganda exhibitions

image: (c) Wim Van Eesbeek

Nazipropagandatentoonstellingen

Een van de opvallendste historische voorbeelden van ideologische monocultuur op cultureel vlak was de Entartete Kunst of 'ontaarde kunst' in nazi-Duitsland. Steun aan de modernistische avant-garde – of eigenlijk alles wat niet paste in de enge etnocentrische definitie van Duitse kunst en cultuur – werd als een aberratie beschouwd. In zijn boek – dat een belangrijke inspiratiebron was voor Joseph Goebbels, minister van Volksvoorlichting en Propaganda in nazi-Duitsland – geeft Wolfgang Willrich een overzicht van de moderne kunst in Duitsland, die hij negatief inschat. Hij fulmineert fel tegen prominente modernistische kunstenaars van wie het werk later geconfisqueerd en vernietigd werd. Het boek van Adolf Dresler is een typisch voorbeeld van de nazikritiek op modernistische kunst, waarbij expressionistische en abstracte werken tegenover ‘Duitse werken’, die beantwoorden aan de nazikunstpolitiek, worden geplaatst. De door de auteur veroordeelde kunst komt uit de lijst met 'ontaarde kunstwerken' die op de gelijknamige expo werden gepresenteerd. De Grosse Deutsche Kunstausstellung vond van 1937 tot 1944 jaarlijks plaats in het Hausder Deutschen Kunst in München. De tentoonstelling werd gepropageerd als het belangrijkste culturele evenement in nazi-Duitsland en moest de belangrijkste vertegenwoordigers van de kunst onder het nationaalsocialisme representeren. Der Ewige Jude was ook de grootste vooroorlogse antisemitische tentoonstelling, opgezet om aan te tonen dat er een (vermeende) joodse poging bestond om het bolsjewisme in nazi-Duitsland te doen zegevieren.


MONOCULTURE – Négritude books

image: (c) M HKA

Négritude onstond tijdens het interbellum als emancipatoire literaire en culturele beweging ontwikkeld door Franstalige intellectuelen uit de Afrikaanse diaspora die een herwaardering van de Afrikaanse cultuur nastreefden. Léon-Gontran Damas was een Franse dichter en politicus en samen met Aimé Césaire en Léopold Senghor een van de oprichters van de négritude-beweging. Zijn bloemlezing bevat gedichten van Franstalige auteurs uit zes regio's: Sub-Sahara Afrika, de Antillen (Guadeloupe en Martinique), Guyana, Indochina, Madagaskar en Réunion. De anthologie van Léopold Senghor kreeg veel erkenning dankzij het inleidend essay, 'Orphée Noir', van Jean-Paul Sartre. Sartre beschrijft négritude als 'antiracistisch racisme'. Het artikel van Gabriel d'Arboussier, een Frans-Senegalese politicus, doet Négritude wegens haar 'particularisme' af als een reactionaire beweging. D'Arbousiers argumenten vormden de basis voor alle daaropvolgende kritiek op de beweging. Senghor maakte ook een reeks boeken met de titel Liberté (vrijheid). Zoals in de inleiding wordt vermeld, verwijst de titel naar de overkoepelende thematiek van de teksten: de “verovering van de vrijheid als (...) verdediging en illustratie van de collectieve persoonlijkheid van de zwarte volkeren: van négritude.


MONOCULTURE – 1er Festival Mondial des Arts Nègres

image: (c) M HKA

1er Festival Mondial des Arts Nègres vond plaats in Dakar (Senegal) van 1 tot 24 april 1966 op initiatief van Léopold Senghor en onder de auspiciën van de UNESCO. Bezoekers van over de hele wereld en inwoners van Dakar konden een uitgebreid evenementenprogramma bijwonen, waaronder tentoonstellingen met tribale en moderne kunst, conferenties en straatoptredens. Een colloquium dat twee dagen voor de opening plaatsvond en beschouwd werd als de intellectuele spil van het evenement bracht kunstenaars en intellectuelen samen om na te denken over de rol van kunst in de opkomende post-imperiale wereld en over de betekenis van négritude. De A-zijde van de lp bestaat uit teksten, muziek en slavenliederen, de B-zijde presenteert twee aspecten van zwarte muziek: korte instrumentale improvisaties geïnspireerd op traditionele Senegalese muziek en de 'Songs of New Nations' (zijnde Ghana, Nigeria, en Congo) – gebracht door een koor – aangevuld met 'inheemse drums' en percussie.


MONOCULTURE – Sources of Inspiration for Léopold Senghor

image: (c) M HKA

Leo Frobenius (1873-1938) was een Duitse etnoloog, archeoloog en voorstander van een cultuurhistorische benadering van etnologie. Hij wordt ook beschouwd als een van de figuren die een grote invloed uitoefenden op de 'Négritude'-beweging. In de inleiding tot de bloemlezing die werd gepubliceerd ter gelegenheid van Frobenius' honderdste verjaardag, schrijft Léopold Senghor dat Frobenius niet alleen 'Afrika aan de wereld openbaarde' – maar ook 'de Afrikanen aan zichzelf'. In zijn Kulturgeschichte Afrikas wijst de etnoloog er niet alleen op dat de 'barbaarse neger een Europese uitvinding was', maar gaat hij ook in op concepten als emotie, intuïtie, kunst, mythe en ‘Eurafrica’, die cruciaal zouden worden voor Senghors begrip van zwarte subjectiviteit. Paideuma. Contouren van een cultuur-en gemoedsleer wordt beschouwd als Frobenius' belangrijkste bijdrage aan de etnografie. Een ‘paideuma’ kan worden omschreven als een uniek vermogen, of de manifestatie van een levenshouding, gevormd door een specifieke omgeving en opvoeding. Daarom wordt de mens begrepen als een product van de cultuur, en niet omgekeerd.


MONOCULTURE – Soviet National Politics

De nationaliteiten-cultuur, die zich in de USSR ontwikkelde onder het concept ‘nationaal van vorm en socialistisch van inhoud’, werd beschouwd als het belangrijkste wapen in de strijd tegen het antagonisme tussen de Sovjetnaties onderling. Door de vaagheid van het concept kon de Sovjetregering een beleid doorvoeren als de latinisering van traditioneel islamitische culturen en tegelijkertijd campagnes houden tegen het ‘Groot-Russische chauvinisme’, dat minderheden moest ondersteunen en lokale talen op het werk en op school moest promoten. In de kunsten nam dat beleid nog eigenaardiger vormen aan.